(Naamloos) te Urmond

Urmond, Limburg
De Urmondse molen werd in de Franse Tijd gebouwd in opdracht van Egidius Bauduin, gehuwd met Anna Elisabeth Jorissen, een dochter uit een oud en aanzienlijk Urmonds geslacht. Egidius 'Gilles' Bauduin was in zijn tijd een gefortuneerde reder, die in Urmond in hoog aanzien stond. Urmond was eeuwenlang een belangrijke Maashaven.
In 1803 werd met de bouw van de molen op de Merckenseick begonnen, in 1805 was hij gereed. Na het overlijden van Gilles Bauduin kwam de molen met ruim honderd andere eigendommen in het bezit van de rentenier Dominique Willem Bauduin en vervolgens van zijn erfgenamen. Zij verkochten de molen in 1884 aan Peter Nicolaas Strijkers, burgemeester van Urmond en zijn broer Adolf. In de familie vonden daarna enige transacties plaats, waarbij Peter Nicolaas Strijkers voor 2/3 deel en zijn broer de landbouwer Mathias voor 1/3 deel eigenaar werden.
In 1927 verkochten ze de molen aan Willem Wirtz, een molenaar uit Nieuwstadt, die in hetzelfde jaar een woning met opslagruimte op het molenerf liet bouwen. Drie jaar later verkocht hij zijn bezittingen aan Laurens Storms te Sittard. Storms, die een aannemersbedrijf had, bouwde in 1932 tegen de zijgevel van het huis een maalderij, waarin een enkele maalstoel met een benzinemotor werd geplaatst. De windmolen liet hij door Leo Janssen uit Sevenum herstellen; hierbij werden onder andere de houten roeden werden vervangen door ijzeren. Storms had de molen verpacht aan Franciscus Leers, die het verlopen gemaal weer moest opbouwen. Hij reed zelf vaak de molenkar om het maalgoed bij de boeren op te halen.
Hoewel zonder oorlogsschade, werd de molen nog in 1945 stilgezet. Eenmaal buiten bedrijf ging de staat van onderhoud snel achteruit. Herstel werd anno 1952 begroot op ƒ 7000,--.
De Hollandsche Molen heeft veel moeite gedaan om de molen te restaureren. Zij stond echter voor het probleem, dat de eigenaar de helft van de restauratiekosten als bijdrage moest leveren en verhoging van de pacht was voor een stilstaande molen niet mogelijk.
Tenslotte wist DHM te bereiken dat de molen in 1953 werd gerestaureerd. Het omvangrijke werk werd uitgevoerd door de firma Gebr. Adriaens uit Weert. Beide Belgische roeden, fabrikaat Verhaeghe, werden voorzien van Van Bussel-stroomlijnwieken met remkleppen. De kap, die aanvankelijk met losagnes was gedekt, werd vervangen door een nieuwe, voorzien van rubberoid met een laag rode steenslag. Ook de kast werd van nieuwe planken voorzien. De planken tegen de borst, die oorspronkelijk met geteerd asfaltpapier waren gedekt, werden gepotdekseld en in visgraatverband aangebracht. De paraplu van de halfgesloten, lage onderbouw werd eveneens vernieuwd en gedekt met dakleer. Op 19 september 1953 werd de molen feestelijk in bedrijf gesteld en daarna werd ook weer op windkracht gemalen.
Deze nieuwe voorspoed duurde tot 1957: in dat jaar raakte een wiektop de grond als gevolg van de slechte staat van de molenas. Deze was op de overgang tussen het houten en gietijzeren gedeelte verzakt. In 1953 waren nog wel enige extra ijzeren stroppen om de as gelegd, maar de vleugels in het houten gedeelte hadden toch sneller dan verwacht teveel ruimte gekregen. Eigenaar Storms had voor vervanging van de as geen geld en het betekende het definitieve einde van de molen als maalwerktuig. Verval deed opnieuw intrede en bovendien leed de molen ook enige mijnschade.
In 1964 werden molen, bijbehorende grond en opstallen door de gemeente Urmond aangekocht, dit voor verwezenlijking van het uitbreidingsplan De Bramert. In 1967 besloot de gemeente tot restauratie. Uitvoering hiervan vond eerst in de jaren 1971-1973 plaats, net als zo'n 20 jaar eerder door de fa. Adriaens.
Die ingreep was aanzienlijk: vrijwel de gehele borst en linkerwand van de kast moesten worden afgebroken om daarna te worden hersteld. Er kwam een nieuwe houten bovenas, die werd voorzien van een andere insteekkop, fabrikaat Van Aerschot Herentals, afkomstig van de bergmolen uit Hamont-Loo (B). Er werden twee nieuwe gelaste roeden gestoken, die Oud-Hollands werden opgehekt. Verder werd de gehele staart vervangen, alsmede kruisplaten, windpeluw en nog diverse andere onderdelen.
Na de bouw van een woonwijk veranderde ook de directe omgeving van de molen. Als monument van bedrijf en techniek staat hij nu in een park met hoge en lage houtaanplant, zowel verspreid als dichtbij de molen, die windbelemmering opleveren en ook het zicht op de molen belemmeren.
In 2002/2003 onderging de molen een opvallende restauratie: het aswiel (bovenwiel) werd door de fa. Beijk zeer zorgvuldig hersteld, waarbij zoveel mogelijk oud materiaal gehandhaafd bleef. Het resultaat is een wiel dat er 'oud' uitziet maar er weer tientallen jaren tegenaan kan.
In het najaar van 2024 moest men de beslissing nemen, de molen min of meer stil te zetten als gevolg van de matige staat van de (meer dan 50 jaar oude) gelaste roeden. Dit viel samen met een soortgelijk besluit over Oirsbeek en Gronsveld. De molen zal tot nader order (lees: nieuwe roeden!) zeer beperkt draaien waarbij men probeert, het maalwerk zo min mogelijk te laten lijden onder de verminderde activiteit.
Over het maalwerk nog dit: de stenen van de achtermolen dateren uit de jaren veertig en waren vervaardigd door Janssen te Visé. De loper daarvan rust op een fraaie Engelse balanceerrijn. De stenen van de voormolen zijn in 2002 door de fa. Titulaer vervangen door 17der kunststenen in kwarts/flint. De loper van dit koppel draait op een pennetjeswerk. Dit eenvoudige en doelmatige balanceerwerk werd veel op standaardmolens toegepast als vervanging van het vastwerk, waarbij het gat in de molenrijn vast op de kop van de steenspil zit.
In de tijd, dat er op de standerdmolens ook tarwe werd gemalen, was in het koppel tarwestenen vastwerk onontbeerlijk. Tarwemeel moet zacht aanvoelen, grote zemelen en een gelijkmatige fijnheid hebben. Daarvoor is het nodig dat de loper met het gehele oppervlak over de ligger strijkt. Het afstellen van een loper met vastwerk vereiste echter een grote vakbekwaamheid van de molenaar. Bij het malen van voergraan en bakrogge is de fijnheid minder belangrijk. Bij pennetjeswerk staat de steenspil stil, zodat ook het onderhoud van het steenbuslager in de ligger kon vervallen en de taatspot in de pasbalk veel eenvoudiger kon worden uitgevoerd. Een groot voordeel dus op vastwerk.
De voorgangers van dit koppel stenen staan tegenwoordig onder de paraplu. Dit koppel dateert uit de jaren dertig en werd geleverd door de N.V. Nederlandse Fabriek van Kunstmaalsteenen en complete maalinrichtingen vh. Koppen & Frings in Maastricht.
Op afspraak; voor info mailen naar reubsaet@gmail.com
Nederland zonder molens is ondenkbaar. Maar om deze monumentale iconen te laten draaien en malen is geld en aandacht nodig.